190 Inspirerende Spreekwoorden over Eten

Ben je op zoek naar mooie spreekwoorden over eten voor bijvoorbeeld een tekstje of een speech? Dan ben je hier op het juiste adres. Wij hebben de 190 mooiste eten spreekwoorden voor je verzameld. Veel inspiratie toegewenst!

Eten spreekwoorden

  • Aan iets een mouw weten te passen.
    Een oplossing ergens voor weten.
  • Al vaak met dat bijltje gehakt hebben.
    Het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet.
  • Bakzeil halen.
    Moeten toegeven.
  • De draad kwijt zijn.
    Niet meer weten hoe het verhaal verder gaat, woorden kwijt zijn.
  • Dweilen met de kraan open.
    Het probleem is zo erg dat de middelen te kort schieten.
  • Een oude rot in het vak zijn.
    Alles van het vak afweten en alles weten hoe te doen.
  • Een steekje laten vallen.
    Iets vergeten tijdens een traject.
  • Ergens de hand voor in het vuur steken.
    Heel erg zeker weten dat iets zo is.
  • Ergens de vingers voor durven opsteken.
    Ergens zeker van weten dat het een eerlijke zaak is.
  • Ergens part noch deel aan hebben.
    Ergens niets van weten of niet aan deelgenomen hebben.
  • Goed van de tongriem gesneden zijn.
    Precies weten wat te zeggen op het juiste moment, goed kunnen praten en een product kunnen verkopen.
  • Het kind van de rekening zijn.
    De schuldige zijn en voor de schade moeten betalen.
  • Het naadje van de kous willen weten.
    Precies van alles de details willen weten hoe het in elkaar zit.
  • Het op de klompen aanvoelen.
    Achterafgepraat – dat had men kunnen weten.
  • Het spoor bijster zijn.
    De weg niet meer weten.
  • Iemand de oren van het hoofd eten.
    Verschrikkelijk veel eten bij iemand).
  • Iets over het hoofd zien.
    Iets vergeten of ontbreken.
  • In de put zitten.
    Geen oplossing meer weten of geen geld meer hebben.
  • In hart en nieren zijn.
    Ergens helemaal voor gaan en bezeten van zijn.
  • In zak en as zitten.
    Productniet meer weten wat te doen in een troosteloze situatie.
  • Met de handen in het haar zitten.
    Niet weten wat je moet doen/niet weten wat je er mee aan moet vangen.
  • Met de mond vol tanden staan.
    Niet weten wat je moet zeggen/ergens versteld van staan.
  • Met lange tanden eten.
    Met tegenzin eten.
  • Met stille trom vertrekken.
    Vertrekken zonder iemand het te laten weten.
  • Niet van gisteren zijn.
    Veel weten, veel begrijpen en snel doorhebben.
  • Nieuwsgierig aagje.
    Iemand die over vanalles weten wil waar die niets mee te maken heeft.
  • Op een droogje zitten.
    Op visite zijn en niks te eten of te drinken krijgen.
  • Op een houtje bijten.
    Niets te eten hebben.
  • Op goede voet staan met iemand.
    Goed kunnen opschieten.
  • Op zijn lauweren rusten.
    Niets doen en genieten vand e vrije tijd.
  • Roeien met de riemen die je hebt.
    Het moeten doen met dat wat je hebt.
  • Ruggespraak houden.
    Eerst ergens over moeten overleggen.
  • Ten hemel schreien.
    Een toestand die zo erg is dat er eigenlijk direct iets aan gedaan zou moeten worden.
  • Van alle markten thuis zijn.
    Veel kunnen en handig zijn of veel weten.
  • Van de regen in de drup.
    Niet veel opschieten, van moeilijke omstandigheden in nog moeilijkere omstandigheden terecht komen.
  • Van wanten weten.
    Weten hoe zaken aangepakt moeten worden.
  • Van zijn stuk raken.
    Onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen.
  • Veel in zijn mars hebben.
    Veel aanleg hebben en veel weten.
  • Voor iets moeten bloeden.
    De gevolgen moeten dragen.
  • Weten hoe de vork in de steel zit.
    Precies weten wat er gebeurd is.
  • Weten waar de schoen wringt.
    De oorzaak van de problemen weten.
  • Willen weten welk vlees men in de kuip heeft.
    Eerst willen weten hoe iemand is.
  • Zijn hart aan iets ophalen.
    Ergens enorm van genieten.
  • Zwaar op de hand zijn.
    Allerlei risico’s zien en met vele bezwaren of dit aan moeten horen).
  • De beste stuurlui staan aan wal.
    Het is makkelijker om kritiek te geven dan om zelf iets te bereiken; diegenen die het moeilijke werk niet doen hebben wel de grootste kritiek en aanmerkingen, maar hebben er zelf geen ervaring mee en denken het toch beter te weten.
  • De gebraden duiven vliegen niemand in de mond.
    Iemand die luxe wil, zal daarvoor moeten werken.
  • De kost gaat voor de baat uit.
    Eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan.
  • Eind goed, al goed.
    De tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt.
  • Het ene oor in, het andere weer uit.
    Iets een raad ed) wel horen maar het vervolgens meteen weer vergeten; gezegd van hardleerse personen aan wie hetzelfde steeds weer opnieuw moet worden verteld.
  • Het hoofd loopt me om.
    Niet meer weten wat te doen bv bij drukte).
  • Je moet geen slapende honden wakker maken.
    Beter niet over een bepaald onderwerp beginnen; je moet aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen.
  • Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet.
    Als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten.
  • Nu breekt mijn klomp.
    Van verbazing niet meer weten wat te zeggen.
  • Van uitstel komt afstel.
    Letterlijk, wanneer iets wordt uitgesteld wordt het vaak vergeten en helemaal niet meer gedaan.
  • Aan een kwade ram gekoppeld zijn.
    Samen moeten werken met iemand die je niet mag.
  • Als de herder dwaalt dolen de schapen.
    Als de leiding niet deugd weten de ondergeschikten niet wat ze moeten doen.
  • Bakzeil halen.
    Schoorvoetend terugkrabbelen.
  • Beloften half gedaan zijn haast in rook vergaan.
    Als je niet met overtuiging iets hebt beloofd zul je de belofte vaak snel vergeten.
  • Beter benijd dan beklaagd.
    Ze kunnen beter jaloers op jou zijn dan dat ze medelijden met je moeten hebben.
  • Bij iemand in het krijt staan.
    Bij iemand een schuld/wederdienst moeten aflossen.
  • Boter op je hoofd hebben.
    Anderen iets verwijten terwijl je zelf hetzelfde verweten kan worden.
  • Hij is een smulpaap.
    Hij houdt van lekker eten.
  • Dat is hem niet met de oostenwind aangewaaid.
    Daar heeft hij hard voor moeten werken of studeren.
  • Dat is zoveel waard als een gek ervoor geven wilt.
    Dat heeft geen vaste prijs; je moet net een liefhebber weten te vinden die er veel geld voor over heeft.
  • Dat past in mijn holle kies.
    Dat is maar een heel klein beetje eten.
  • De dag is nog niet ten avond.
    Je kunt niet weten wat er vandaag nog gaat gebeuren.
  • De duivel vergeet geen stoot tegen zijn bokkepoot.
    Een slecht man zal niet vergeten wie hem ooit heeft tegengewerkt.
  • Het op de klompen aanvoelen.
    Achterafgepraat – dat had men kunnen weten.
  • Kwelling des geestes.
    Al te erg moeten nadenken.
  • De toets kunnen doorstaan.
    Alle antwoorden op vragen/problemen weten.
  • Het naadje van de kous willen weten.
    Alle details willen weten.
  • Met een schone lei beginnen.
    Alle schulden of misdragingen uit het verleden vergeten.
  • Eind goed al goed.
    Als het goed is afgelopen kunnen de problemen die er zijn geweest worden vergeten.
  • Op ‘nen vollen buik staat een vrolijk hoofd.
    Als je genoeg gegeten hebt dan ben je voldaan en tevreden.
  • Onder dak zijn.
    Bescherming genieten – behoren bij.
  • Je moet geen slapende honden wakker maken.
    Beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / je moet aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen.
  • Iemand de oren van het hoofd eten.
    Bij iemand erg veel eten.
  • Onder de mensen komen.
    Buitengaan , mensen ontmoeten.
  • Daar kraait geen haan naar.
    Dat komt niemand te weten.
  • De natuur is sterker dan de leer.
    Datgene at aangeleerd is wordt gauw vergeten.
  • Het naadje van de kous willen weten.
    De details van iets willen weten.
  • Spitsroeden lopen.
    De fout onder ogen moeten zien en daarop uigelachen worden.
  • Voor iets moeten bloeden.
    De gevolgen moeten dragen.
  • Iemand de pols voelen.
    De hartslag meten aan de pols).
  • Het spoor bijster zijn.
    De juiste weg niet meer weten.
  • Voor de vuist weg spreken.
    Zonder voorbereiden iets moeten vertellen.
  • Naar zijn meug eten.
    Zoveel eten als men lust.
  • Geen kip meer kunnen zeggen.
    Zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten volkomen verzadigd.
  • Zo komt jan splinter door de winter.
    Zo moeten de arme mensen de winter zien te overleven.
  • Lege vaten klinken het holst.
    Zij die er niets over weten, roepen het hardst.
  • De mast opkrijgen.
    Zich weten te redden.
  • De hakken laten zien.
    Zich uit de voeten maken.
  • Zijn matten oprollen.
    Zich snel uit de voeten maken.
  • Ergens raar langs komen.
    Zich moeten behelpen.
  • Schampavie spelen.
    Zich heimelijk uit de voeten maken.
  • Zijn lijf op de leest zetten.
    Zich helemaal vol eten.
  • Het fijne ervan willen weten.
    Willen weten wat er precies aan de hand is.
  • Weten waar je in verzeild bent geraakt.
    Weten waar in wat voor vervelende situatie) je terecht bent gekomen.
  • Vaste grond onder de voeten hebben.
    Weten waar men op steunt – in een goede positie verkeren.
  • Weten waar men aan toe is.
    Weten wat men te verwachten heeft.
  • Wel onder zijn zolen kunnen schrijven.
    Wel mogen vergeten.
  • Weten uit welke hoek de wind waait.
    Weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is.
  • Zijn ware gelaat tonen.
    Weten hoe men daadwerkelijk is.
  • Weten hoe laat het is.
    Weten hoever het staat.
  • Weten wat voor vlees men in de kuip heeft.
    Weten met wat voor iemand men te doen heeft.
  • Prijs stellen op.
    Weten te waarderen, graag willen.
  • Daar wringt de schoen.
    Weten waar het probleem zit.
  • Een vreemdeling in kanaan zijn.
    Weinig weten over het besproken onderwerp.
  • We moeten eerst door de rijstebrijberg.
    We moeten eerst nog een gigantische klus klaren.
  • Kleur bekennen.
    Voor zijn standpunt uit moeten komen.
  • Voor elke spijker een gat weten.
    Voor elk probleem een oplossing weten.
  • Zijn rolletje laten aflopen.
    Volop genieten.
  • Met stille trom vertrekken.
    Vertrekken zonder iemand het te laten weten.
  • Over het hoofd zien.
    Vergeten, niet opmerken.
  • Ten hemel schreiend.
    Een toestand die zo erg is dat er eigenlijk direct iets aan gedaan zou moeten worden.
  • Niet van gisteren zijn.
    Veel weten, veel begrijpen en snel doorhebben.
  • Uit zijn lood geslagen zijn.
    Verbaasd zijn, niet goed meer weten hoe het verder moet.
  • Honger als een paard hebben.
    Veel trek in eten hebben.
  • Over de brug komen.
    Veel geld moeten betalen.
  • Diep in de buidel tasten.
    Veel geld moeten geven.
  • Heel wat in zijn mandje hebben.
    Veel geleerd hebben, veel weten.
  • Van alle markten thuis zijn.
    Veel kunnen en handig zijn of veel weten.
  • Veel in zijn mars hebben.
    Veel aanleg hebben en veel weten.
  • Letters eten.
    Veel boekenwetenschap opdoen.
  • Eten als een wolf.
    Veel en gulzig eten.
  • Nu breekt mijn klomp.
    Van verbazing niet meer weten wat te zeggen.
  • Lekker is maar één vinger lang.
    Van iets genieten duurt altijd maar kort.
  • Het smelt als boter in de mond.
    Van eten het is erg mals.
  • Zich ergens uit winden.
    Uit een moeilijke situatie weten te geraken.
  • Tussen hamer en aanbeeld.
    Tussen twee slechte dingen moeten kiezen.
  • In de bres springen.
    Te hulp schieten.
  • Eind goed, al goed.
    De tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt.
  • Iemand doorzien.
    De ware bedoelingen van iemand weten.
  • Door vragen wordt men wijs.
    Door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen.
  • Voor een dilemma staan.
    Een moeilijke keuze moeten maken.
  • Ruggespraak houden.
    Eerst ergens over moeten overleggen.
  • Ergens niet van terug hebben.
    Er geen antwoord op weten.
  • Er niet van kunnen meespreken.
    Er niets over weten.
  • In het duister tasten.
    Er niets over weten, geen aanknopingspunten vinden.
  • Er geen laars van weten.
    Er niets van afweten.
  • Ik peins er niet over.
    Er niets van willen weten.
  • Van toeten nog blazen weten.
    Er niks vanaf weten.
  • De schouders ophalen.
    Er zich niets van aantrekken – er niets over willen weten.
  • Vorderen als een luis op een teerton.
    Erg moeizaam opschieten.
  • Ergens met volle teugen van genieten.
    Ergens heel erg van genieten.
  • Ergens part noch deel aan hebben.
    Ergens niets van weten of niet aan deelgenomen hebben.
  • Het hart ergens aan ophalen.
    Ergens van genieten.
  • Ergens stad en land voor aflopen.
    Ergens veel moeite voor moeten doen om iets te kunnen kopen.
  • Met de handen in het haar zitten.
    Geen oplossing meer weten.
  • In de put zitten.
    Geen oplossing meer weten of geen geld meer hebben / depressief zijn.
  • In de piepzak zitten.
    Geen oplossing weten, bang zijn voor de gevolgen.
  • Klem zitten.
    Geen uitweg uit de problemen weten.
  • Al zijn kruit verschoten hebben.
    Geen verdere oplossingen meer weten – niet meer verder kunnen.
  • Niet thuis zijn van.
    Geen verstand hebben van – niet willen weten van.
  • Zich in het slijk wentelen.
    Genieten van iets dat slecht is.
  • Zijn kaken roeren.
    Goed eten of praten.
  • Een vette bek halen.
    Goed eten.
  • Op goede voet staan met iemand.
    Goed kunnen opschieten.
  • Van wanten weten.
    Goed weten hoe men iets moet aanpakken.
  • Op zijn duimpje kennen.
    Heel goed kennen, van buiten weten.
  • Eten als een paard.
    Heel veel eten.
  • Tot op de draad versleten.
    Helemaal versleten.
  • Het is wik of wak.
    Het is of het een of het ander; je zult moeten kiezen.
  • Het ene oor in, het andere weer uit.
    Het wel horen en meteen weer vergeten.
  • Hij is zo wijs als salomo’s kat.
    Hij denkt alles het beste te weten.
  • Hij heeft het ver geschopt.
    Hij heeft een behoorlijke positie op de maatschappelijke ladder weten te bereiken.
  • Het ging het ene oor in en het andere weer uit.
    Hij hoorde het wel maar was het ook meteen weer vergeten.
  • Hij heeft een verwend gehemelte.
    Hij houdt van vaak en lekker eten.
  • Hij jaagt alles door het halsgat.
    Hij maakt alles op aan eten en drinken.
  • Hij is een politieke tinnegieter.
    Hij praat over politiek zonder er wat van af te weten.
  • Hij krijgt zijn trekken wel weer thuis.
    Hij zal voor zijn streken wel moeten boeten.
  • Hoe komt het kalf bij zijn maat.
    Hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten.
  • Van tijd noch uur weten.
    Hoegenaamd niet weten hoe laat het is – altijd te laat komen.
  • Iemand met kogels begroeten.
    Iemand beschieten.
  • De gebraden duiven vliegen niemand in de mond.
    Iemand die luxe wil zal er voor moeten werken.
  • Iemands voetveeg zijn.
    Iemands slaaf zijn zich alles moeten laten welgevallen.
  • In het diepe gegooid worden.
    In een baan aan het werk moeten zonder ingewerkt te worden.
  • Het uitproesten.
    In een plotse lachbui schieten.
  • Op stootgaren liggen.
    Klaarliggen om in actie te schieten.
  • Zand erover.
    Laten we het vergeten.
  • Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
    Mensen praten graag over de dingen waar ze van houden of veel van af weten.
  • Te goeder trouw.
    Naar beste eer en geweten.
  • Met de hand op het hart.
    Naar volle eer en geweten.
  • Naar zijn woorden zoeken.
    Niet goed meer weten wat te zeggen.
  • Van de regen in de drup.
    Niet veel opschieten, van moeilijke omstandigheden in nog moeilijkere omstandigheden terecht komen.
  • Met de mond vol tanden staan.
    Niet weten wat je moet zeggen / ergens versteld van staan.
  • Geen sjoege hebben van.
    Niets weten over.
  • Op de knieën zitten.
    Onderworpen zijn, geen oplossing meer weten.
  • Een bekende tegen het lijf lopen.
    Onverwachts een bekende ontmoeten.
  • Van zijn stuk raken.
    Onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen.